De aanwijzer besturen met de functie Muistoetsen
Wanneer de functie Muistoetsen is ingeschakeld, kun je de muisaanwijzer verplaatsen en de muisknop indrukken via het toetsenbord of het numerieke toetsenblok.
Als je snel de functie Muistoetsen wilt in- of uitschakelen via het paneel met toegankelijkheidsopties, druk je op Option + Command + F5. (Als de Mac een Touch Bar heeft, kun je ook drie keer snel achter elkaar op Touch ID drukken.) Je kunt het aankruisvak ook in- of uitschakelen in het paneel 'Muis en trackpad' van het paneel 'Toegankelijkheid' in Systeemvoorkeuren.
Om dit paneel te openen, kies je Apple-menu > 'Systeemvoorkeuren' en klik je vervolgens op 'Toegankelijkheid' en 'Muis en trackpad'.
Open het paneel 'Muis en trackpad'
Hieronder zie je welke toetsen je kunt gebruiken op een toetsenbord (de toetsen aan de linkerkant) en welke toetsen je kunt gebruiken op een numeriek toetsenblok (de toetsen aan de rechterkant) als Muistoetsen is ingeschakeld.
De muisaanwijzer verplaatsen:
Met een numeriek toetsenblok: Gebruik de toetsen 7, 8, 9, 4, 6, 1, 2 en 3 op het toetsenblok.
Met het toetsenbord: Gebruik de toetsen 7, 8, 9, U, O, J, K en L.
Met de muis klikken:
Met een numeriek toetsenblok: Druk op 5 op het toetsenblok.
Met het toetsenbord: Druk op I.
De muisknop ingedrukt houden:
Met een numeriek toetsenblok: Druk op 0 (nul) op het toetsenblok.
Met het toetsenbord: Druk op M.
De muisknop loslaten:
Met een numeriek toetsenblok: Druk op . (punt) op het toetsenblok.
Met het toetsenbord: Druk op . (punt).
Als Muistoetsen is ingeschakeld, kun je geen tekst invoeren met het toetsenbord of het numerieke toetsenblok.