Functies die worden gebruikt om waarden af te ronden
Je kunt diverse functies gebruiken om een getal op verschillende manieren af te ronden, afhankelijk van het doel en het gewenste resultaat.
Naar boven afronden
Gebruik de onderstaande functies om getallen naar boven af te ronden.
Functie | Voorbeelden |
---|---|
AFRONDEN.BOVEN Een getal naar boven afronden op het dichtstbijzijnde veelvoud van een opgegeven getal. De afronding vindt plaats in stappen, bijvoorbeeld het dichtstbijzijnde veelvoud van 10. | =AFRONDEN.BOVEN(12;10) retourneert 20, omdat de functie naar boven afrondt. =AFRONDEN.BOVEN(0,4; 1) retourneert 1. =AFRONDEN.BOVEN(-0,4; -1) retourneert -1. |
EVEN: Een getal naar boven afronden op het dichtstbijzijnde even getal. Er wordt afgerond op het dichtstbijzijnde getal dat door twee kan worden gedeeld. | =EVEN(0,4) retourneert 2, omdat de functie naar boven afrondt. =EVEN(-0,4) retourneert -2. |
ONEVEN: Een getal naar boven afronden op het dichtstbijzijnde oneven getal. | =ONEVEN(1,4) retourneert 3, het dichtstbijzijnde oneven getal wanneer naar boven wordt afgerond. =ONEVEN(-1,4) retourneert -3. |
AFRONDEN.NAAR.BOVEN: Een getal naar boven afronden op het opgegeven aantal decimalen. Als het teken van het tweede argument positief is, geeft dit argument het aantal cijfers (decimalen) achter het decimaalteken aan dat moet worden opgenomen in het afgeronde getal. Als het teken van het tweede argument negatief is, geeft dit argument het aantal cijfers links van het decimaalteken aan dat moet worden vervangen door nullen (het aantal nullen aan het einde van het getal). | =AFRONDEN.NAAR.BOVEN(1125,373;2) retourneert 1125,38, omdat naar boven wordt afgerond. =AFRONDEN.NAAR.BOVEN(1125;-2) retourneert 1200. =AFRONDEN.NAAR.BOVEN(-1125,373;2) retourneert -1125,38. =AFRONDEN.NAAR.BOVEN(-1125;-2) retourneert -1200. |
Naar beneden afronden
Gebruik de onderstaande functies om getallen naar beneden af te ronden.
Functie | Voorbeelden |
---|---|
AFRONDEN.BENEDEN: Een getal naar beneden afronden op het dichtstbijzijnde veelvoud van een opgegeven getal. De afronding vindt plaats in stappen, bijvoorbeeld het dichtstbijzijnde veelvoud van 10. | =AFRONDEN.BENEDEN(12;10) retourneert 10, omdat de functie naar beneden afrondt. =AFRONDEN.BENEDEN(0,4;1) retourneert 0. =AFRONDEN.BENEDEN(-0,4;-1) retourneert eveneens 0. |
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN: Een getal naar beneden afronden op het opgegeven aantal decimalen. Als het teken van het tweede argument positief is, geeft dit argument het aantal cijfers (decimalen) achter het decimaalteken aan dat moet worden opgenomen in het afgeronde getal. Als het teken van het tweede argument negatief is, geeft dit argument het aantal cijfers links van het decimaalteken aan dat moet worden vervangen door nullen (het aantal nullen aan het einde van het getal). Er wordt naar beneden afgerond. | =AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(1155,376;2) retourneert 1155,37, omdat de functie naar beneden afrondt. =AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(1155;-2) retourneert 1100. =AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(-1155,376;2) retourneert -1155,37. =AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(-1155;-2) retourneert -1100. |
Op andere manieren afronden
Gebruik de onderstaande functies om getallen op andere manieren af te ronden.
Functie | Voorbeelden |
---|---|
INTEGER: Een getal afronden op het dichtstbijgelegen gehele getal dat kleiner is dan of gelijk is aan het opgegeven getal. | =INTEGER(0,4) retourneert 0, omdat dit het dichtstbijgelegen gehele getal is dat kleiner is dan of gelijk is aan 0,4. Positieve getallen worden naar beneden afgerond. =INTEGER(-0,4) retourneert -1, omdat dit het dichtstbijgelegen gehele getal is dat kleiner is dan of gelijk is aan -0,4. Negatieve getallen worden altijd naar boven afgerond. |
AFRONDEN.N.VEELVOUD: Een getal afronden op het dichtstbijzijnde veelvoud van een opgegeven getal. Het verschil met de functie AFRONDEN.BOVEN is dat je met die functie naar boven afrondt op het dichtstbijzijnde veelvoud van een getal. | =AFRONDEN.N.VEELVOUD(4;3) retourneert 3, omdat 4 dichter bij 3 ligt dan bij het volgende veelvoud van 3, namelijk 6. =AFRONDEN.BOVEN(4;3) retourneert 6, het dichtstbijgelegen veelvoud van 3 wanneer naar boven wordt afgerond. |
AFRONDEN: Een getal afronden op het opgegeven aantal decimalen. Als het teken van het tweede argument positief is, geeft dit argument het aantal cijfers (decimalen) achter het decimaalteken aan dat moet worden opgenomen in het afgeronde getal. Als het teken van het tweede argument negatief is, geeft dit argument het aantal cijfers links van het decimaalteken aan dat moet worden vervangen door nullen (het aantal nullen aan het einde van het getal). | =AFRONDEN(1125,376;2) retourneert 1.125,38. =AFRONDEN(1125;-2) retourneert 1.100. =AFRONDEN(-1125,376;2) retourneert -1.125,38. =AFRONDEN(-1125;-2) retourneert -1.100. =AFRONDEN(-1155;-2) retourneert -1.200. |
AFKAPPEN: Een getal afkappen op het opgegeven aantal decimalen. Als het teken van het tweede argument positief is, geeft dit argument het aantal cijfers (decimalen) achter het decimaalteken aan dat moet worden opgenomen in het afgeronde getal. Als het teken van het tweede argument negatief is, geeft dit argument het aantal cijfers links van het decimaalteken aan dat moet worden vervangen door nullen (het aantal nullen aan het einde van het getal). Extra cijfers worden verwijderd uit het getal. | =AFKAPPEN(1125,356;2) retourneert 1125,35, omdat het getal wordt afgekapt na de twee decimale cijfers. =AFRONDEN(-1125,356;2) retourneert -1125,35. =AFKAPPEN(1155;-2) retourneert 1100, omdat de twee cijfers links van de komma worden vervangen door nullen. |