Navigeren in de Finder
Je kunt VoiceOver-commando's of -bewegingen gebruiken om Finder-vensters te openen en hierin te navigeren. Ook kun je Finder-toetscombinaties gebruiken om te werken met bestanden en mappen.
Controleer voordat je begint of de toetsenbordfocus en VoiceOver-cursor gesynchroniseerd zijn. Zie De functie 'Cursor volgen' configureren of uitschakelen voor meer informatie.
Opmerking: "VO" staat voor de speciale VoiceOver-toets.
Een Finder-venster openen
Voer een van de volgende stappen uit:
Ga naar het Dock door op VO + D te drukken of door dubbel te tikken bij de onderrand van het trackpad. Navigeer naar de Finder (het eerste onderdeel in het Dock). Als er nog geen Finder-venster geopend is, druk je op de Return-toets.
Ga naar de menubalk door op VO + M te drukken of door dubbel te tikken bij de bovenrand van het trackpad. Gebruik vervolgens Pijl-rechts om naar het Finder-menu te navigeren.
Open de programmakiezer door op VO + F1 + F1 te drukken of door dubbel te tikken bij de linkerrand van het trackpad. Kies 'Finder' in de programmakiezer.
Je kunt ook de Command-toets ingedrukt houden en herhaaldelijk op de Tab-toets drukken totdat je "Finder" hoort.
Navigeren in een Finder-venster
Druk in het Finder-venster op VO + Pijl-rechts of VO + Pijl-links om door het venster te bladeren totdat je "knoppenbalk" hoort. Je kunt nu de knoppenbalk gebruiken.
Druk in de knoppenbalk op VO + Pijl-rechts totdat je "weergave keuzerondjegroep" hoort. Vervolgens kun je deze regelaar gebruiken. Druk op VO + Pijl-rechts totdat je de gewenste weergave hoort (zoals 'symbool' of 'lijst').
Wanneer je een weergave hebt geselecteerd, stop je met het gebruik van de keuzerondjegroep en de knoppenbalk. Druk vervolgens op VO + Pijl-rechts om door het venster te navigeren totdat je "navigatiekolom" hoort.
Activeer de navigatiekolom en druk vervolgens op VO + Pijl-omlaag om naar beneden in de lijst met onderdelen in de navigatiekolom te gaan. Als je het gewenste onderdeel hoort, druk je op VO + J om er in de weergavebrowser naartoe te springen. In de weergavebrowser kun je nu met het onderdeel werken.
Als je gebruikmaakt van VoiceOver-bewegingen, houd je een vinger op het trackpad terwijl je op de Control-toets drukt.
Een onderdeel zoeken en selecteren in de weergave die je gebruikt:
In de symboolweergave: Gebruik de pijltoetsen om naar het gewenste onderdeel te gaan.
In de lijstweergave: Druk op VO + Pijl-omlaag om door de rijen naar beneden te gaan. Druk op VO + schuine streep naar links (\) om een map uit en samen te vouwen. Druk op VO + Pijl-rechts om de VoiceOver-cursor over de onderdelen in de rij te verplaatsen en de namen van de onderdelen te horen. Je kunt ook op VO + R drukken om de rij in één keer te laten oplezen.
In de kolomweergave: Gebruik de toets Pijl-omlaag om naar beneden te gaan in de lijst totdat je bij de gewenste map of het gewenste bestand bent. Druk op de toets Pijl-rechts om de submappen van een map te openen.
In de Cover Flow-weergave: Druk op de toets Pijl-links of Pijl-rechts om door de onderdelen in het bovenste paneel te gaan. Je gaat automatisch door de bijbehorende rijen in het onderste paneel.
Als je het gewenste bestand of de gewenste map hebt gevonden, open je het bestand of de map met de Finder-toetscombinatie Command + O of Command + Pijl-omlaag.
Als je een alias, een bestand of map hebt geselecteerd en je geen bevoegdheden hebt om dat onderdeel te openen, wordt dit door VoiceOver gemeld.
Finder-toetscombinaties gebruiken
Je opent het geselecteerde onderdeel door op Command + O of Command + Pijl-omlaag te drukken.
Om naar het bovenliggende onderdeel van het geselecteerde onderdeel te gaan (bijvoorbeeld de map die een geselecteerde submap bevat), druk je op Command + Pijl-omhoog.
Om het geselecteerde onderdeel toe te voegen aan de navigatiekolom in de Finder, druk je op Control + Command + T.
Om het geselecteerde onderdeel aan het Dock toe te voegen, druk je op Control + Shift + Command + T.
Je kunt de knoppenbalk en de navigatiekolom in een Finder-venster tijdelijk verbergen, zodat je meer ruimte hebt om in het venster te navigeren. Om de knoppenbalk te verbergen of weer te geven, druk je op Option + Command + T. Om de navigatiekolom te verbergen of weer te geven, druk je op Option + Command + S.