IR
De functie IR retourneert de interne rentabiliteit van een investering, gebaseerd op een reeks mogelijk onregelmatige cashflows (betalingen zonder vaste hoogte) die met gelijke tijdsintervallen plaatsvinden.
IR(flowsbereik; schatting)
flowsbereik: Een verzameling met de cashflowwaarden. flowsbereik moet bestaan uit getalswaarden. Inkomsten (inkomende cashflow) worden aangeduid met een positieve waarde, uitgaven (uitgaande cashflow) worden aangeduid met een negatieve waarde. De verzameling moet ten minste één positieve waarde en ten minste één negatieve waarde bevatten. De cashflows moeten in chronologische volgorde worden opgegeven, met gelijke intervallen (bijvoorbeeld elke maand). Als in een periode geen cashflow plaatsvindt, gebruik je voor die periode de waarde 0.
schatting: Een optionele getalswaarde die de eerste schatting voor het rendement opgeeft. schatting moet worden ingevoerd als een decimaal getal (bijvoorbeeld 0,08) of met een procentteken (bijvoorbeeld 8%). Als je schatting weglaat, wordt uitgegaan van 10%. Als de standaardwaarde geen oplossing oplevert, kun je het met een grotere positieve waarde proberen. Als dit geen oplossing oplevert, kun je het met een kleine negatieve waarde proberen. De minimale waarde die is toegestaan is -1.
Opmerkingen
Als alle periodieke cashflows gelijk zijn, kun je de functie NHW gebruiken.
Voorbeeld 1 |
---|
Stel dat je een bedrag opzij wilt leggen voor de universitaire opleiding van je dochter. Ze is net 13 jaar geworden en je verwacht dat ze over 5 jaar naar de universiteit gaat. Je hebt nu € 75.000 op een spaarrekening staan. Daaraan voeg je aan het einde van elk jaar de bonus toe die je van je werkgever ontvangt. Je gaat ervan uit dat je bonus elk jaar toeneemt, zodat je de komende vijf jaar aan het einde van het jaar respectievelijk € 5000, € 7000, € 8000, € 9000 en € 10.000 kunt storten. Je denkt € 150.000 nodig te hebben tegen de tijd dat je dochter naar de universiteit gaat. Cel B2 tot en met G2 bevatten de bedragen die je wilt storten (als negatieve bedragen, omdat het uitgaande bedragen zijn), te beginnen met de eerste storting (-75000, -5000, -7000, -8000, -9000, -10000). Cel H2 bevat het bedrag dat je nodig denkt te hebben om de universitaire opleiding van je dochter te kunnen bekostigen. Dit bedrag wordt uitgedrukt als positief getal, omdat het een inkomende cashflow is (150000). flowsbereik is B2:H2. =IR(B2:H2) retourneert 5,69965598016224%. Dit is de samengestelde rente die nodig is om ervoor te zorgen dat de stortingen plus de jaarlijkse rente in vijf jaar tijd aangroeien tot € 150.000. |
Voorbeeld 2 |
---|
Stel dat je de mogelijkheid wordt geboden om in een vennootschap te investeren. De oorspronkelijke investering bedraagt € 50.000. Omdat de productontwikkeling nog in volle gang is, is aan het einde van het eerste en tweede jaar een extra investering van respectievelijk € 25.000 en € 10.000 vereist. Je typt deze uitgaande cashflows, als negatieve getallen, in cel B3 tot en met D3. In het derde jaar moet het bedrijf zelffinancierend zijn, maar zullen er nog geen uitkeringen aan investeerders worden gedaan (0 in cel E3). In het vierde en vijfde jaar zullen de investeerders naar verwachting respectievelijk € 10.000 en € 30.000 ontvangen (ingevoerd als positieve getallen in cel F3 en G3). Aan het einde van het zesde jaar zal het bedrijf worden verkocht en zullen de investeerders naar verwachting € 100.000 ontvangen (ingevoerd als positief getal in cel H3). =IR(B3:H3) retourneert 10,2411564203%. Dit is de opbrengst aan samengestelde jaarlijkse rente (de aangepaste interne rentabiliteit), ervan uitgaande dat alle cashflows volgens de planning plaatsvinden. |