Netwerkverkeer naar een bepaalde computer in je netwerk sturen
Om ervoor te zorgen dat verzoeken worden doorgestuurd naar je web- of ftp-server of een specifieke computer in het netwerk, stel je een permanent IP-adres voor de server of computer in en geef je voor het basisstation koppelingsgegevens voor de inkomende poorten op. Je kunt een vast IP-adres instellen door op het basisstation een DHCP-reservering te configureren of door TCP/IP handmatig te configureren op de computer waarvan je de poorten koppelt.
Open AirPort-configuratieprogramma (in de map 'Hulpprogramma's' in de map 'Programma's').
Selecteer in het grafische overzicht het basisstation dat je wilt configureren en klik op 'Wijzig'. Voer het wachtwoord voor het basisstation in.
Klik op 'Netwerk' en controleer vervolgens of 'DHCP en NAT' is geselecteerd in het venstermenu 'Routermodus'.
Klik op de knop met het plusteken onder de lijst 'Poortinstellingen' en voer vervolgens een van de volgende stappen uit in het dialoogvenster dat verschijnt:
Kies 'IPv4-poortkoppeling', typ het IP-adres in het veld 'Privaat IP-adres' en kies een vooraf gedefinieerde voorziening uit het venstermenu 'Beschrijving'.
Opmerking: Als er geen vooraf gedefinieerde voorziening beschikbaar is, typ je aangepaste poortnummers in de daarvoor bestemde velden en typ je vervolgens een beschrijving in het veld 'Beschrijving'.
Kies 'IPv6-firewallvermelding' en typ het IPv6-adres in het veld 'IPv6-adres'. Geef vervolgens aan of alle voorzieningen en poorten, of alleen bepaalde poorten, door de firewall mogen worden doorgelaten. In het laatste geval typ je de poortnummers in de velden 'TCP-poort' en 'UDP-poort'.
Klik op 'Bewaar' om het dialoogvenster te sluiten. Klik vervolgens op 'Werk bij' om de wijzigingen op te slaan.