Leren werken met basisgebaren om de iPhone te bedienen
Je bedient de iPhone en de apps die erop staan met een paar eenvoudige gebaren: tikken, een vinger op het scherm houden, vegen, scrollen en zoomen.
Symbool | Gebaar | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
![]() | Tikken. Raak het scherm licht aan met één vinger. | ||||||||||
![]() | Een vinger op het scherm houden. Houd je vinger op onderdelen in een app of in het bedieningspaneel om een voorvertoning te zien en snelle taken uit te voeren. Houd in het beginscherm je vinger kort op een appsymbool om de snelmenutaken te openen. | ||||||||||
![]() | Vegen. Beweeg één vinger snel over het scherm. | ||||||||||
![]() | Scrollen. Beweeg één vinger zonder deze op te tillen over het scherm. In Foto's kun je bijvoorbeeld een lijst omhoog of omlaag slepen om meer te zien. Veeg over de lijst om snel te scrollen. Tik op het scherm om het scrollen te beëindigen. | ||||||||||
![]() | Zoomen. Plaats twee vingers dicht bij elkaar op het scherm. Beweeg je vingers uit elkaar om in te zoomen en naar elkaar toe om uit te zoomen. Bij foto's of webpagina's kun je ook dubbel tikken om in te zoomen en nogmaals dubbel tikken om weer uit te zoomen. In Kaarten kun je als volgt zoomen: tik dubbel, houd je vinger op de kaart en sleep omhoog om in te zoomen of omlaag om uit te zoomen. |